Toen Amade M’charek begin vorig jaar naar haar geboorteland Tunesië reisde, ontdekte ze dat de verdronken vluchtelingen die aanspoelen aan de Tunesische kust in anonieme graven worden bijgezet. Sindsdien maakt ze zich sterk voor het opzetten van een eenvoudig registratiesysteem om de drenkelingen tenminste een naam te kunnen geven voor ze in het graf verdwijnen: ‘Tunesië heeft niet de middelen om de vluchtelingen te identificeren, en Europa is er niet in geïnteresseerd. De lidstaten van de Europese Unie hebben het niet over de kwetsbaarheid van de vluchtelingen, maar over de kwetsbaarheid van de grenzen. Ik vind dat stuitend. Migratie wordt het probleem van de ander gemaakt: Noord-Afrika moet het nu maar oplossen. Terwijl het gesprek zou moeten beginnen bij de koloniale voetafdruk die Europa heeft achtergelaten, en de scheve handelsrelatie met Afrika. Als we die discussie niet openbreken, is dat ook slecht voor het zelfbeeld van Europa, als continent waar het alleen nog maar gaat over zelfbehoud.’

Amade M’charek (1967) is sinds 2015 hoogleraar antropologie van de wetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Bij het opzetten van het registratiesysteem in Tunesië komt de ervaring die ze de afgelopen jaren opdeed bij haar antropologisch onderzoek in forensische laboratoria goed van pas.

Haar inzet voor de anonieme vluchtelingen is typerend voor M’chareks houding als wetenschapper. Niet alleen vanwege het maatschappelijk engagement (‘soms moet je als wetenschapper de straat op’), maar vooral vanwege haar verzet tegen de eigenwaan en het gemakkelijke oordeel over andere bevolkingsgroepen, in dit geval: het buitensluiten van Noord-Afrika. Dat raakt weer aan een van de belangrijkste vragen waar ze zich in haar onderzoek mee bezighoudt: hoe werken vooroordelen over ras en identiteit door in de samenleving en in de wetenschap?

Geboren in Kasserine en opgegroeid in het arme zuiden van Tunesië als kind van ouders die beiden geen dag naar school zijn geweest, kwam ze op haar elfde naar Nederland. Haar vader werkte in een kippenslachterij, en later bij de Hoogovens. Ze woonde met haar ouders in een gelegaliseerd kraakpand, ging naar school in Haarlem en studeerde politicologie in Amsterdam, waar ze betrokken raakte bij de antiracismebeweging. In 2000 promoveerde ze op een studie naar de manier waarop kennis over genetische diversiteit in onder andere forensische laboratoria wordt geproduceerd: als participerend onderzoeker nam ze exacte wetenschappers als volksstam onder de loep, op het snijvlak van de zachte en de harde wetenschap. Drie jaar gelden kreeg ze een ERC-beurs van twee miljoen euro voor het opzetten van een onderzoek naar ras en forensische identificatie.

Het gesprek over migratie begint bij de koloniale voetafdruk van Europa.

In 2015 schaarde ze zich achter de studenten die het Maagdenhuis bezetten en werkte ze aan een plan voor democratisering van de universiteit. In hetzelfde jaar hield M’charek haar oratie als hoogleraar antropologie van de wetenschap. Van kind van analfabete ouders naar professor met een internationale reputatie en spraakmakende publicaties op haar naam: het is een geweldige sprong in één mensenleven. Zelf zegt ze daarover, met een bijna verlegen glimlachje: ‘Ach, ik hield altijd al van leren.’

Meer van dit soort verhalen?
Als je minder onzin leest, heb je meer tijd om zelf na te denken.
Als je minder onzin leest, heb je meer tijd om zelf na te denken.
Word nu abonnee vanaf 4,99 per maand.

Waarom bent u zich juist met ras en identiteit gaan bezighouden?
‘Sinds de Tweede Wereldoorlog is ras een besmet begrip. De meeste wetenschappers lopen er met een boog omheen. Maar juist omdat we ons vaak niet van raciale stereotypen bewust zijn, dreigen raciale denkbeelden in de wetenschap binnen te sijpelen. Daarom wil ik me juist wél met ras bezighouden. Door de opkomst van de genetica en de levenswetenschappen is in de samenleving het idee ontstaan dat de biologie absolute antwoorden kan geven op vragen over de identiteit en de afkomst van mensen. Maar dat is niet zo: de genetica laat zien dat ras als puur biologisch gegeven niet bestaat, dat verschillen tussen bevolkingsgroepen vloeibaar zijn en historisch en cultureel gegroeid. In mijn werk wil ik tonen dat ras en identiteit veel complexer zijn dan vaak wordt aangenomen, ook in de wetenschap.’

Hollandse identiteit

Hoe genetica en raciale vooroordelen door elkaar kunnen lopen, bleek toen M’charek zich verdiepte in het genetisch en archeologisch onderzoek naar een kinderskelet uit 1300 dat in 2002 in Eindhoven werd opgegraven. ‘Op basis van DNA uit de tanden werd vastgesteld dat het een jongetje was. De tanden wezen ook op een ernstige ziekte, en uit DNA-onderzoek werd afgeleid dat hij waarschijnlijk Mediterrane roots had. Op basis van de schedel werd een gezichtsreconstructie gemaakt. Het werd een blank jongetje met rossig haar, dat blakend van gezondheid de wereld inkeek. Voor de city branding van Eindhoven kwam het kennelijk beter uit als het een herkenbaar, blank jongetje zou worden. Ze noemden hem Marcus van Eindhoven, hij werd een symbool van de stad en ook nog een zinnebeeld van de zogenaamde “Hollandse identiteit”. Dat voorbeeld laat goed zien hoe genetisch en archeologisch onderzoek gestuurd kan worden door raciale stereotypen en de gewenste uitkomst: dat Marcus “de Nederlander” moest voorstellen.’

In uw oratie voerde u al in de eerste alinea de zaak Marianne Vaatstra op: het meisje dat in 1999 bij het Friese dorpje Veenklooster werd vermoord. Wat vond u zo fascinerend aan die zaak?
‘Daar kwam alles samen, in een haast onontwarbare kluwen: een misdrijf, racisme, de macht van beelden in de media en nieuwe ontwikkelingen in het DNA-onderzoek. Aanvankelijk waren ze er in het dorp van overtuigd dat een van de asielzoekers in het nabijgelegen opvangcentrum het gedaan zou hebben. Ondanks het feit dat eerder DNA-onderzoek suggereerde dat het profiel van de verdachte veel vaker voorkwam onder Noord-Europese mannen. De vader van Marianne heeft herhaaldelijk gezegd: zolang de verdachte niet gevonden wordt, zal het een van hen blijven. Daarbij speelde mee dat de dader Marianne’s keel had doorgesneden. Wat de reden optima forma werd om te denken: het moet wel een moslim zijn geweest, want die snijden kelen door. Een boer kan zoiets niet doen.’

Dat was, in zekere zin, een geruststellende gedachte?
‘Ja. Dat bleek wel uit de reactie van de lokale bevolking toen duidelijk werd dat de dader wél uit hun midden kwam; de Friese boer Jasper S. Toen was er geen woede, maar ontstond er een gevoel van saamhorigheid. Medeleven met de familie, zelfs in eerste instantie met Jasper S. zelf, die dit geheim jaren met zich mee had moeten dragen. De burgemeester riep op om het drama gezamenlijk te verwerken. Aan de ene kant begrijpelijk, maar het heeft een bittere smaak in mijn mond achtergelaten hoe daar een “wij” werd gecreëerd rond zo’n verschrikkelijke daad. Het was een schril contrast met de eerdere houding tegenover de asielzoekers: het centrum is bestormd, er zijn mensen met messen aangevallen!’

Foto: Ernst Coppejans

Amade M’charek

1967 geboren in Kasserine, Tunesië
1979 verhuisd naar Nederland
1981 – 1987 Coornhert lyceum Haarlem
1987 – 1994 doctoraal politicologie aan de Universiteit van Amsterdam
1995 – 2000 promotieonderzoek aan het Belle van Zuyleninstituut, het Leids Universitair Medisch Centrum en de Ludwig-Maximilians-Universität in München
1999 – 2003 universitair docent wetenschapsdynamica en biologie aan de UvA
2004 – 2015 universitair hoofddocent politicologie, biologie, antropologie aan de UvA
2015 hoogleraar antropologie van de wetenschap aan de UvA

In uw werk signaleert u ook dat raciale denkbeelden de medische wetenschap dreigen binnen te sluipen. Vorig jaar schreef u een kritisch opiniestuk in NRC naar aanleiding van een huisarts die had gezegd dat hij elke dag bezig was met etnisch profileren.
‘Die arts voerde onder meer een nierfunctietest op waarbij je volgens de richtlijnen een correctie moet berekenen als de patiënt van het “negroïde ras” is. Ja dat staat er letterlijk! Dat kwam voort uit een Amerikaans onderzoek waarbij een groep witte en een groep zwarte mannen met elkaar werden vergeleken. Later werd duidelijk dat de verschillen die daarbij werden gevonden toe te schrijven waren aan een verschil in spiermassa – de zwarte Amerikanen waren gemiddeld gespierder. Maar in de Nederlandse medische praktijk ging die belangrijke nuance verloren. Een verschil in spiermassa werd een etnisch verschil. Het gevolg is niet alleen dat gespierde witte mannen en niet-gespierde zwarte mannen niet de juiste diagnose krijgen, maar ook dat je suggereert dat etniciteit een biologische basis heeft.’

Raciale denkbeelden dreigen de wetenschap binnen te sijpelen.

En dat is niet zo?
‘Etniciteit is niet irrelevant, maar het is wel een moving target. Ik ben vaak gevraagd om mee te denken over etnische registratie in relatie tot ziekte, maar daar heb ik me altijd tegen verzet. Ja, sommige ziektes komen in sommige groepen meer voor dan in andere. Maar een Marokkaan in Nederland is echt een andere dan in Frankrijk of in Marokko. Andere eetpatronen, een ander klimaat, en dus ook andere ziektebeelden. Een goede vriendin van mij is hartstikke wit, maar als ik met haar in Tunesië ben, gebruikt ze nooit zonnebrandcrème. Ik kom daar vandaan en moet me de hele dag insmeren om niet te verbranden. Meestal is zoiets omgekeerd, maar dus niet altijd. En dat is nou net het probleem. Het is prima als een huisarts rekening houdt met etniciteit als een van de hulpmiddelen die hij kan gebruiken, maar als je mensen gaat classificeren en in een databank opsluit, zijn de gevolgen over een tijdje niet meer te overzien.’

Groepsdenken

De oer-Nederlander Marcus, de zaak-Vaatstra en het etnisch profileren in de medische wereld zijn volgens M’charek voorbeelden van een gevaarlijke tendens. ‘Door de ontwikkeling van de genetica wordt het belang van biologische identiteit steeds meer opgeklopt. Dat vind ik zorgelijk, zeker in een tijd waarin we bezig zijn verschillen tussen bevolkingsgroepen steeds verder uit te vergroten en heel rigide te denken over die verschillen. Groepsdenken en identiteit worden veel te snel verbonden aan biologische kenmerken.’

Maar er zíjn toch biologische verschillen tussen blank en zwart, Europees en Aziatisch?
‘Ja, maar die verschillen zijn nooit absoluut. Als je een zwarte jongeman ziet rondlopen kan die genetisch meer Europeaan zijn dan Afrikaan. Ken je die BBC-documentaire Motherland – a Genetic Journey? Daarin gingen zwarte mensen met behulp van DNA op zoek naar hun Afrikaanse wortels. Een van hen was helemaal into his roots, en hij wist zeker dat die roots in Afrika lagen. Maar wat bleek? Zijn Y-chromosoom was afkomstig van een blanke Europese man, waarschijnlijk uit de tijd van de slavernij, en via de lijn van de moeder stamde hij af van het Kanuri-volk in Nigeria: dat waren beruchte slavendrijvers. Voor de hoofdpersoon was dat een schokkende ontdekking. Zo’n voorbeeld laat zien dat de biologie zelden eenduidige antwoorden geeft. Zelfs in de negentiende eeuw, toen het onderzoek naar verschillende rassen opkwam, werden de ideeën over ras óók altijd door culturele factoren bepaald. Ze deden aan schedelmetingen, later kwam het bloedonderzoek en de genetica, maar intussen ging het ook steeds over leefomgeving, taal, accent, kleding, wat mensen aten enzovoort. “Ras” is altijd een mix geweest van biologie en cultuur. Het is geen simpel biologisch feit, en het is voortdurend in beweging. Ook het onderzoek naar genetica is geen waarheidsmachine. Dat maakt het niet minder waardevol, want we kunnen niet zonder. Maar als je heel precies onderzoek doet naar zaken die als biologisch feit worden gepresenteerd, houden ze vaak geen stand. Het is zoals de schrijfster Dorothy L. Sayers ooit zei: “My lord, facts are like cows. If you stare them in the face hard enough, they generally run away”. Daar moeten we ons continu bewust van zijn.’

Een Marokkaan in Nederland is echt een andere dan in Frankrijk of in Marokko.

Vloeibaar

Dat ook een begrip als identiteit ‘vloeibaar’ is, heeft M’charek zelf aan den lijve ondervonden. Ten tijde van de eerste Golfoorlog, begin jaren negentig, begon ze te merken dat ze door haar omgeving steeds meer gezien werd als ‘Arabier’ – iets dat daarvóór in haar leven nauwelijks een rol speelde. Toen ze ook nog bedreigd werd door de extreemrechtse Vikingjeugd omdat ze actief was in de antiracismebeweging, besloot M’charek haar zwarte krullen kort te knippen. ‘Dat was uit zelfbescherming. Ik dacht: hm, ik ga ’s avonds in mijn eentje over straat, ik heb liever een wat neutraler uiterlijk, zodat ze even moeten nadenken voor ze me voor Arabier uitmaken.’

Was die eerste Golfoorlog volgens u een omslagpunt in hoe er in het Westen gedacht werd over moslims?
‘Dat is een gradueel proces geweest. De controverse rond Salman Rushdie was eerder. Ik herinner me ook nog hoe Wim Bosboom van de TROS op de zaterdagmorgen al tijden een hetze aan het voeren was tegen de islam. Maar door de Golfoorlog merkte ik voor het eerst dat mijn directe omgeving anti-Arabische ideeën kreeg. Jonge mensen met wie ik studeerde, mensen die daarvoor bij wijze van spreken nauwelijks wisten waar het Midden-Oosten lág, steunden opeens die oorlog. Dat vond ik choquerend. Hoe kun je in hemelsnaam voor een oorlog zijn? Hoe kun je zo weinig oog hebben voor wat er in Irak gebeurde? De hele infrastructuur is kapot gemaakt. Er waren geen ziekenhuizen meer, geen water, geen elektriciteit, niks. De hele regio werd in chaos gestort. De tweede Golfoorlog kwam er nog eens overheen, als erfenis van de eerste. En in die tijd is het vijandbeeld gekweekt waar we nu nog steeds mee zitten.’

Foto: Ernst Coppejans

Hoe definieert u dat vijandbeeld?
‘Het platte idee is: we hadden tijdenlang een heel overzichtelijke tegenstander: het rode gevaar achter het IJzeren Gordijn. Daar is de moslim voor in de plaats gekomen – maar het is een vijand met verschillende gedaanten. Na aanslagen als in Parijs was de vijand de moslimterrorist, maar na de Nieuwjaarsnacht in Keulen was het weer de Arabier – die dreigende oversekste man die onze meiden komt lastigvallen. Je ziet hoe die identiteit steeds wisselt.’

Merkte u ook dat mensen met een islamitische achtergrond zich vanaf die tijd steeds meer als belijdende moslims gingen gedragen?
‘Zeker. Mijn vader was niet belijdend, maar is dat wel geworden. In zijn geval had dat ook te maken met de leeftijd; als je ouder wordt, ga je je meer verdiepen in waar je vandaan komt. Maar ik merkte het nog meer aan mijn moeder en aan verschillende vriendinnen. Die gingen zich na de aanslagen van 11 september meer moslim voelen, óók omdat ze door de samenleving steeds meer als moslim werden behandeld. Om me heen zag ik ook steeds vaker jonge mensen die zich islamitisch gingen kleden en de islamitische identiteit omarmden. In het begin vond ik dat verrassend, maar later begreep ik dat je het kunt vergelijken met de houding van de punkgeneratie. Echt waar: de hoofddoek is voor velen de nieuwe hanenkam. Het is de reactie van mensen die in de verdrukking zitten, een manier om je af te zetten tegen een samenleving die precies zegt te weten hoe je tikt, en je voortdurend kleineert en afwijst. Mijn inschatting is dat het straatbeeld er over een paar jaar heel anders uit zal zien.’

Is dat uw verwachting, of uw hoop?
‘Nou, het komt ook doordat ik de laatste jaren weer veel vaker in Tunesië ben. Het idee: als moslims belijdend zijn, kun je ze allemaal over één kam scheren, dat had ook enigszins vat op mij gekregen. Maar daar zag ik hoeveel verschillen er zijn. Je hebt moslims die belijdend zijn, maar wel alcohol drinken. En je hebt er die helemaal niet meedoen met vasten, maar wel elke dag bidden. Die variatie is er. Bij ons heeft de vijandige houding ten opzichte van de islam zijn eigen tegenbeeld gegenereerd. Maar ik verwacht dat mensen vroeg of laat toch een eigen manier zullen zoeken om moslim te zijn. You move on. Je kunt niet voortdurend reageren, je moet ook je eigen leven leiden. Ik heb meiden in mijn omgeving meegemaakt die jankend vroegen: waarom haten ze ons toch zo? Maar dat is weer voorbij. Nu is het: so be it, we doen gewoon ons ding.’

Maar voorlopig lijkt de maatschappelijke polarisatie vooral toe te nemen. Na Geert Wilders en Thierry Baudet springt nu ook CDA-leider Sybrand Buma in de bres voor de joods-christelijke cultuur, tegen de islamitische dreiging.
‘Het idee van de joods-christelijke cultuur is een fabricatie van een identiteit die er niet op gericht is te beschrijven wie wíj zijn, maar de ander buiten te sluiten. Eigenlijk zeg je ermee dat moslims hier niet thuishoren. Niet joods, niet christelijk, dus niet jouw cultuur. Het is niet nieuw, overigens. Jan Peter Balkenende had het er al over. Als je probeert de cultuur op die manier vast te leggen, ontneem je anderen de kans een gelijkwaardige plek in de samenleving in te nemen. Het hameren op de joods-christelijke cultuur, whatever that may be, lost ook helemaal niets op. Het probleem is on the ground: de maatschappelijke onvrede waar Buma een antwoord op wil geven, is vooral het gevolg van voortdurende reorganisaties, van hervormingen in het onderwijs, in het zorgstelsel, van de onzekerheid over wat er gebeurt met je hypotheek, met de huurprijzen, de veiligheid op straat, de toekomst van je kinderen. En dat is de schuld van de politiek, óók van het CDA, die steeds meer aan de markt heeft overgelaten. Laat ze in godsnaam politiek gaan bedrijven en écht iets doen voor de burgers. De identiteitspolitiek van zulke heren vind ik gevaarlijk. Die moeten we echt bevechten.’

Wat vindt u in dat verband van de identiteitspolitiek die door de huidige antiracismebeweging wordt bedreven?
‘Ook bij zwarte antiracistische jongeren vind ik het problematisch. Dat hele idee van: ik bén mijn kleur. No, you’re not. Dat hangt er maar helemaal vanaf waar je bent op de wereld.’

Botst u met hen?
‘Dat is wel gebeurd, ja. Het is grappig: veel van de bekende activisten ken ik goed, veelal via de universiteit. Tijdens een summer school over het koloniaal verleden die ik zeven jaar geleden verzorgde, heeft Quinsy Gario voor het eerst T-shirts bedrukt met “Zwarte Piet is racisme”. Dat was in zekere zin de geboorte van de beweging. Begrijp me goed: ik vind het geweldig dat het vraagstuk van Zwarte Piet op de agenda staat, en ik ben blij met de publieke aandacht die er is gekomen. Maar ik ben huiverig voor allerlei essentialiseringen in dat Zwarte Piet debat.’

Over privilege gesproken, dit debat wordt grotendeels gevoerd op de universiteit!

Essentialiseringen?
‘Vragen als: wie heeft het recht om te spreken namens een groep die last heeft van racisme? Wie heeft er meer onder te lijden of onder geleden? Dat zijn problematische discussies. Met essentialisering bedoel ik: de groep te snel dichttimmeren. Steeds dezelfde beelden, steeds dezelfde personen. Je mag pas deelnemen aan het gesprek als je “een van ons” bent geworden. Dat vind ik jammer. Je ziet dat er een bepaald antiracismediscours is geïmporteerd uit Amerika, dat hier vervolgens wordt geïmplementeerd. Maar wij hebben hier een andere geschiedenis, een ander type problematiek. Ik wil dat dat erkend wordt en een plaats krijgt, dat het niet onzichtbaar wordt gemaakt door een geïmporteerde ideologie. In mijn ogen is er een mismatch tussen de geleefde werkelijkheid en de manier waarop we het debat voeren. Is er in de discussie ook plaats voor de migratie uit de voormalige koloniën na de Tweede Wereldoorlog, of uit Noord-Afrika? Of passen die niet in de “zwarte” categorie en gaat het alleen nog maar over kleur? Tijdens een debat over ras en racisme dat ik had georganiseerd, werd me een keer voor de voeten geworpen: er zijn hier geen mensen uit Afrika. Ik zei: o nee? I am born and raised in Africa! Maar mijn deel van Afrika was niet waar ze op doelde, dat hoorde er niet bij. Ik vind dat zo’n verstikkende manier van denken, net als die praatjes over de joods-christelijke cultuur.’

U pleit voor meer stemmen in het racismedebat?
‘Ja. Naast mijn onderzoek organiseer ik al jaren seminars waarin ik telkens andere mensen aan het woord laat. Genetici, psychologen, historici. Sporadisch organiseren we ook dingen rondom kunst. Ik wil het debat blijven voeden en steeds andere perspectieven laten zien. De problematiek rond racisme, kolonialisme, migratie en vluchtelingen gaat ons allemaal aan. Het is ons aller probleem. Sommige mensen, veelal oudere witte mannen, willen alleen maar op belerende toon roepen dat het allemaal onzin is. Daar heb je niks aan. Ik vind: degenen die het debat willen voeren, moeten op zijn minst íets op het spel zetten. Erkennen dat het niet alleen gaat over de ander, maar ook over jezelf. Maar als dat besef er is, dan zijn hun vragen en standpunten in mijn ogen legitiem en interessant.’

Ivoren torentje

Het identiteitsvraagstuk, zegt M’charek met een zucht, is ‘wel een zorgenkindje’. ‘Er is niet één leer. Het is ras met een vraagteken, het is racisme met een vraagteken. Niet om het te diskwalificeren, racisme bestaat. Maar op welke manier? Voor wie? Wat valt eraan te doen? Mijn moeder heeft op een compleet andere manier te maken met discriminatie dan ik. Ik zit in mijn ivoren torentje, reis de wereld rond. Mijn moeder is een klassieke oudere moslima met hoofddoek en een heel klein inkomen. Ik hoef maar even met haar over straat te lopen en ik weet weer dat zoiets onvergelijkbaar is met mijn ervaring. Voor die verschillen moet je oog blijven hebben. Ook dat vind ik vaak moeilijk aan het huidige antiracismedebat, met die nadruk op “wit privilege”. Ja, zoiets bestaat, maar verdomme: vergeet ondertussen niet waar je bent. Want over privilege gesproken, een groot deel van dit debat wordt wél gevoerd op de universiteit!’

Dat lijkt een rode draad in uw werk: het gevecht tegen het gemakzuchtige oordeel.
‘Ja, dat klopt. Ik verzet me tegen simplificaties, als het nodig is ook van zwarte activisten. Dat maakt je niet machteloos, het betekent niet dat je nooit een standpunt in kunt nemen. Ik vind vaak genoeg dat we gewoon de straat op moeten, en soms doe ik dat. Maar ik vind ook dat het de kunst is om voldoende ruimte te maken voor elkaar. Om net even afstand te nemen, want veel dingen zijn gewoon te ingewikkeld. Als het probleem ingewikkeld is, kan het antwoord niet simpel zijn. En zeker niet eenduidig.’